De voorgaande onderdelen waren bedoeld voor de studenten; stukken theorie waarvan ze hopelijk de waarde inzien en meedragen naar hun praktijk. Wat nu volgt is een beetje anders: nl. het opvolgen van de prestaties van de studenten zelf, het bijhouden van hun vorderingen.
Voor mij was het belangrijker dat studenten datgene wat ze in de lessen zagen niet alleen van buiten leerden en konden reproduceren op het examen (eventueel met enkele verbanden als het goed zat). Neen, kunnen toepassen was belangrijker. Bovendien had opvoedkunde (en PAV) veel studiepunten in het programma. Dit had tot gevolg dat de studenten veel uren, naast de lesuren, ter beschikking hadden om aan het vak te werken. Daarom ging ik gaandeweg meer opdrachten geven gericht op het toepassen van de leerinhouden, open opdrachten die studenten voor een groot deel zelf vorm moesten geven.
Eerst gaf ik schriftelijk commentaar bij de opdrachten. Geleidelijk aan groeide de noodzaak naar meer gestandaardiseerde commentaar, duidelijke evaluatiecriteria. Deze manier van werken werd geleidelijk uitgebreid naar collega's en vond zijn neerslag in een "takenbundel" waarin elke taak werd omschreven. Per taak werden de evaluatiecriteria uitgeschreven, gekoppeld aan de basiscompetenties (de eindtermen voor de lerarenopleidingen) . Zo had iedereen een overzicht welke opdrachten de studenten voor de verschillende opleidingsonderdelen moesten doen. Wat ontbrak was nog een systeem waarin al deze evaluaties digitaal bij elkaar werden gebracht, zodat op basis hiervan een overzicht kon worden gemaakt van welke competenties door elke student in welke opdracht al dan niet werden gehaald. Maar dit lag buiten onze mogelijkheden. Misschien/waarschijnlijk zou dit nu wel kunnen ontwikkeld worden.