Door het werken met opdrachten werd accent gelegd op toepassing.
Hierdoor werd de theorie ook telkens getoetst aan de praktijk. Op basis hiervan kon de theorie eventueel worden bijgestuurd. Bij de meeste onderwerpen probeerde ik "eclectisch" te werken, d.w.z. zoveel mogelijk invalshoeken, vanuit verschillende richtingen, aan bod te laten komen. Ook samen de sterke en zwakke kanten van de theorie te onderzoeken.
Door het vooraf formuleren van de criteria werd de beoordeling van open taken voor studenten toch min of meer doorzichtig, konden ze er gericht aan werken en kon gestandaardiseerde feedback worden gegeven. Als men geen criteria formuleert dan richt men zich bij de ene taak vlug op iets anders dan bij een andere taak, dan worden de beoordelingen vlug (te) subjectief.
Dit model werd, na overleg in het docententeam, in elk opleidingsonderdeel ingevoerd, zodat studenten vooraf in elk vak duidelijkheid hadden.
De verschillende opdrachten en criteria werden ingevoerd in een centrale database, zodat elke docent en elke student kon nagaan wat de studenten moesten doen voor de andere opleidingsonderdelen. Zo konden eventuele overlappingen worden uitgesloten en kon gezocht worden naar samenwerkingsverbanden.
Door het toevoegen van de uren die studenten aan de verschillende opdrachten besteedden, kon een overzicht gemaakt worden de studentenbelasting voor elk opleidingsonderdeel. Indien nodig kon dit worden bijgestuurd: sommige onderdelen vroegen teveel naargelang het aantal uren dat ze aan studenten mochten vragen, andere onderdelen gaven te weinig studiebelasting.
De docentenbelasting vormde een element in het docentenportfolio, dat uitgangspunt vormde voor de functioneringsgesprekken en evaluatiegesprekken.
Misschien kan deze aanpak en kunnen deze voorbeelden inspiratie geven om elementen hiervan toe te passen in het secundair onderwijs.